Tot uw dienst...
Onze legendarische domheid
Je bent veertien, hebt geen geld, geen plan en geen flauw benul van gevaar. Maar je hebt wel vrienden: Mick, Hassan en Freek. Met z’n vieren waren we onverslaanbaar. Onzichtbaar, onverwoestbaar, echte helden… Vonden we zelf, dan.
Onze heiligdommen zaten onder onze kont: crossfietsen. Met gele spaakbeschermers, vuile trappers en stuurbalkussens waar al het schuim uit stak. We deden alles op die dingen. Wheelies, races, vluchten. En natuurlijk glippen. Ze mochten onder geen beding binnen staan, maar als het regende, stalden we ze gewoon in de gang. Behalve bij Freek thuis. Zijn moeder riep dan meteen: ‘Niet met die stinkfiets op m’n linoleum!’
Wij fietsten dan met een lachbui door en zongen: ‘Het is weer de week van Freek!’
Freek was anders. Altijd mee, maar altijd bang. Hij wilde erbij horen, maar vroeg onderweg drie keer of we het wel echt gingen doen. Of het niet gevaarlijk was. Of strafbaar. ‘M’n moeder zou het merken,’ riep hij dan. Zelfs als er niets gebeurde, ontmaskerde hij zichzelf onbedoeld: zand in zijn schoenen, kwijl op zijn trui, en een hoofd op standje rood stoplicht. Alsof hij net drie bekentenissen had ondertekend.
Het begon allemaal toen de woningbouw in het Soesterkwartier hele rijen huizen ging opknappen. De bewoners moesten tijdelijk verkassen naar blauwe containerwoningen verderop in de wijk. Wij noemden ze het Smurfendorp. En die bouwplaatsen werden onze speelplekken. Want op de lege huizen lagen flappen lood. Opgestapeld, losjes, alsof iemand zei: ‘Pak maar, jongens, doe er wat leuks mee.’
‘Veel meer waard dan oude kranten,’ zei Mick, wiens broer bij de oud-ijzerboer verderop in de wijk werkte.
Dus dat deden we. ’s Avonds, als het begon te schemeren, trokken we er met z’n vieren op uit. Onze crossfietsen verstopten we achter de heg. Sleepkabels van pa’s taxi’s mee. De vele waarschuwingsborden met ‘Verboden toegang’ zagen we vooral als een extra stimulans. Oké, behalve Freek dan. En dan klimmen, via de regenpijpen omhoog, over de daken, over de nokken, van schoorsteen naar schoorsteen. Als katten. Ninja’s. Geheime soldaten. Freek zweette als een otter, maar hij ging mee.
De wind gierde, een keer knapte een dakpan onder m’n schoen en gleed ik bijna weg. ‘Shit!’ riep ik.
‘Moeten we dit echt doen?’ piepte Freek, trillend als een bejaarde op een wipkip met verlatingsangst
Maar we deden het. Gooiden het lood omlaag, recht de bergen bouwzand in. Daarna sprongen we er zelf achteraan. Olympisch, vonden we. Tot Mick met z’n knie op een glasscherf landde en een halve flessenhals in z’n been had. Hij keek naar het bloed, trok een scheve grijns en zei: ‘Kijk! Een smiley!’ Wij dubbel van het lachen! Hij ook! We plakten het dicht met een rol bouwtape die we vonden, en door. Ma om hulp vragen was geen optie, die zou maar moeilijke vragen gaan stellen.
En er was die ene school in hetzelfde deel van de wijk, het Petra-schooltje. Een grijs, saai gebouw overdag, maar ’s nachts werd het een paleis vol avontuur. Wij zaten niet op deze school, maar deze stond wel midden in onze wijk. En het mooiste: we ontdekten dat de ventilatieroosters bij de voordeuren er gewoon uit te tillen waren. Geen alarm, geen camera’s, niks. Alleen weer wat uitnodigende ‘Verboden toegang’-borden.
‘De ingang van het universum,’ zei Hassan, die altijd een uitschuifbare schroevendraaier bij zich had. Dat ding was z’n toverstaf! Naast zijn andere plasstafje, was ons vaste grapje!
We lagen op onze buik in de struiken, te wachten tot het licht in de conciërgewoning uitging, en dan… roosters los, kruipen door het zand van de kruipruimte met een bijna lege zaklantaarn, en dan klep omhoog: hop! Freek stootte natuurlijk z’n hoofd weer eens tegen een betonnen rand en fluisterde hard: ‘AUW!’ Gevolgd door: ‘Misschien moeten we dit niet doen…’ en daarna: ‘Maar ik ga wel mee, hoor.’
We kwamen binnen via de proviandkast. Het rook daar naar soepstengels en zure melk. We namen niets. Nou ja, bijna niets. Eén keer hadden we honger. Mick at een Liga die zo hard was dat z’n kies kraakte.
Binnen veranderden we de school. Niet breken, gewoon… verplaatsen. Creatief. Stoelen aan kapstokken. Tafels opgestapeld als flatgebouwen. De skeletpop uit het biologielokaal hing aan het plafond met een springtouw. En op het bord — zo’n ouderwets zwart schoolbord met krijt — schreven we met sierlijke letters: ‘DE SCHOOLGEEST WAARSCHUWT: PAS OP JE BILLEN!’
We vonden een pot klei en maakten een drol. Perfect nagemaakt, met een natgemaakt stukje wc-papier erop. Die legden we midden op het bureau van de hoofdmeester. Tenminste, wij dachten dat het zijn bureau was, want het stond op een soort van podiumpje. Daar overheen een glas water, voor de echtheid. Zeg maar: conceptuele kunst. Hahaha…
Freek moest de hele tijd poepen van de spanning. ‘Ik moet echt, serieus,’ fluisterde hij. ‘Zal ik gewoon… hier?’
‘NEE!’
Hij liet een scheet. Die echode tussen de muren. Iedereen lag plat. Freek bloosde tot achter z’n oren om en lag daarna ook in een deuk.
‘Dat was de schoolgeest,’ zei Mick serieus. ‘Die communiceert via scheten.’ Whaaaaaa!
Toen we naar buiten slopen, bleef Freek met z’n schoen hangen in het rooster. ‘Mijn linkerschoen! M’n beste!’ siste hij. ‘Help!’ Maar er kwam licht van een fietser aan, dus we trokken hem zonder schoen de bosjes in. Hij hinkte terug naar z’n fiets.
De volgende ochtend lag die schoen op de balie van het Petra-schooltje. Met een briefje erin: ‘Laat deze vriend de volgende keer thuis.’
Freek zei niets. Maar tijdens de lunch op onze eigen school vertelde hij opeens over een bende jongeren die via roosters scholen binnenbrak. Dat hij het van een neef had gehoord. En dat ze ook lood stalen van huizen. En dat ze waarschijnlijk binnenkort betrapt zouden worden.
Mick schopte hem hard onder de tafel. ‘Sorry,’ zei Freek. ‘Zand in m’n schoen.’
En zo ging dat. We werden nooit gepakt. Maar iedereen wist het. De conciërge, de wijkagent, de moeders. Ze zagen ons fietsen, met te grote legerjassen, volgepropte zakken, zand op onze knieën. Niemand die er wat van zei. Het was begin jaren tachtig. En jongens mochten nog kattenkwaad uithalen, zolang ze hun buurvrouw groetten en niet met stenen gooiden.
We stopten vanzelf, ergens in de herfst. Het dak werd afgezet, de school kreeg een nieuwe slotenmaker, en Smurfendorp verdween. Onze fietsen kregen roest, en Freek… die ging judoën.
Als ik vandaag de dag nog langs deze plekken van spanning en vertier in onze prachtige wijk fiets, denk ik er altijd even aan terug. Aan: sleepkabels, scheten, loodflappen, Freek, bordjes ‘Verboden toegang’ en schoolgeesten. Maar vooral aan onze legendarische domheid.
Rambo uit het SK
Bernard van Gellekom