Brommertouwtje

Het begon allemaal met een knal… of eigenlijk: géén knal. De oude Zundapp van m’n broer weigerde weer eens dienst. Die brommer… door ons liefdevol de BrommerT genoemd, had de kuren van een gepensioneerde circusolifant. Prachtig ding, maar alleen bereid te werken onder bijzondere voorwaarden. En vandaag was er één zo’n voorwaarde niet aanwezig, de gaskabel!

Geen punt. Ik was zestien, eigenwijs en overtuigd van mijn technisch vernuft. Dus ik bond een touwtje aan het gashendeltje, leidde dat over het stuur heen naar m’n rechterhand en voilà… handmatig gas geven. Wie had er nou een kabel nodig als je touw had?

Na een klein rukje kwam de machine tot leven… brullend als een nijdige stofzuiger op steroïden. “Ik doe ff een testrondje,” riep ik tegen de jongens in de achtertuin, terwijl ik opstapte en… zonder helm de straat op knalde. Want tja, een touw om gas te geven was veilig genoeg, toch?

Binnen tien seconden was ik één met de machine. De zon scheen, de wind raasde langs m’n wangen, en ik voelde me als Bo van de Dukes of Hazzard met ADHD. Over de Noorderwierweg scheurde ik, het touwtje strakgespannen in m’n rechterjat, alsof ik een dolgedraaide vlieger aan het temmen was.

Plots… in m’n ooghoek… een flits van blauw.

Politie… KUT…

Niet de gezellige wijkagent die soms z’n pet vergat, maar een échte patrouillewagen, met sirene, zwaailicht én twee gezichten die het woord “GRIJPPEN DIE GAST” schreeuwden. Een man én een vrouw. Dubbel zo oplettend. Dubbel zo kansloos…

Ik gooide het stuur om. Gas! Nou ja, touw! Als een duivel op een driewieler dook ik de Tulpstraat in, scheerde rakelings langs een vuilcontainer, miste een spelend kind op een skelter (geloof ik), en slingerde mezelf de vertrouwde poortjes van het Soesterkwartier in.

Die poortjes kende ik als de afdruk van  m’n linkerteen. Ik was hier opgegroeid, gesprongen met m’n BMX over vuren, door hekken, van dakjes. Één keer zelfs over Roy. Ik wist: als ik dit goed speel, raken ze me kwijt.

Maar helaas… de agenten reden geen Fiat Panda. Ze reden iets met teveel vermogen en te weinig humor!

Net toen ik bij het laatste poortje bij ons in het Iresstraatje wilde wegsluipen, stonden ze daar. De auto dwars over de uitgang. Portieren open. Twee agenten sprongen eruit alsof ik net de bank van Nederland had overvallen.

“Shit,” zei ik. “Nu mis ik Animal Crackers…”

Ze keken me eerst aan alsof ik óf zwaar psychotisch was, maar zag toch bij de vrouwelijke agente een klein glimlachje die ze niet wist te onderdrukken.

“Afstappen,” zei de vrouwelijke agent zohwhe… streng mogelijk…

 Na een paar vragen geboden ze mij om achter ze aan naar het bureau toe te rijden.

“Zal ik dan nu wel ff een helm opdoen?” vroeg ik bloedserieus.

“JA!” klonk het in stereo, met een echo van pure wanhoop.

Thuis snel m’n helm gehaald die ik opdook von onder de sportkleding van Coby Boys, nu wist ik het kreng wel snel te vinden. En hup, achter ze aan. Ik nog steeds met m’n touwtje. Zij voorop, ik erachteraan, tong uit mijn bek en hopen dat ik ze bij kon houden. Wist ik veel waar dat bureau was.

Daar werd ik verwelkomd met een mengeling van afkeuring, bewondering en complete verwarring. Ze hadden collega’s opgeroepen en deelgenoot gemaakt dat ze een 16 jarige jongen hebben kunnen aanhouden op een half werkende brommer.

Ze wilden de brommer op de rollerbank zetten. Voor de “vermogenstest”. Want ze waren er zeker van dat ik met een opgevoerde helikoptermotor in het ding had gebouwd en daarmee door de wijk jakkerde. Alleen… ze kregen dat ding niet gemonteerd…

De vrouwelijk agent had al drie keer op het verkeerde knopje gedrukt, de mannelijk keek alsof hij liever nog de afwas zou doen bij zijn oma in het bejaardentehuis…

Dus ik, behulpzaam als altijd: “Zal ik anders ff helpen?”

Twee minuten later stond de rollerbank als een NS lock te shinen en was klaar voor gebruik. De BrommerT erop, touwtje in de hand, gas geven…

Alles binnen de normen…

Geen opgevoerde uitlaat. Geen turbo. Geen raketmotor verstopt onder het zadel. Gewoon… een stokoude brommer met karakter en een touwtje… Kuch…

 “Je mag gaan,” zei de vrouwelijke agent, zichtbaar teleurgesteld. Alsof ze net hoorde dat Sinterklaas niet bestaat, zonder te kijken naar de opgetrommelde agenten stapten ze weer in hu patrouillewagen.

Ik bromstepte naar huis helm scheef op mijn kop, glimlach breed. Animal Crackers gemist, maar een heldenverhaal rijker!

De dag ervoor trouwens…
 Hadden we ons nog gedragen als volwaardige stuntmannen. Niet zoals die van nu,YouTube-helden met GoPro’s op hun hoofd, nee, wij waren de échte straathelden. Op onze crossfietsen, over metershoge schansen van pallets, bierkratten en losse planken. Geen constructieberekening, geen helm, wel bravoure. Hoe hoger, hoe vetter!
 We stookten vuur met benzine die we stiekem uit de pomppistolen van de benzinepomp van de familie trokken. “Gewoon even schudden, dan komt er nog wat uit,” zei Leendert alsof hij een diploma in pyromanie had. Daarna hup… aansteken, en dan: VOL GAS! Door de vlammen, alsof we auditie deden voor Evel Knievel: De SK Editie.

Raymond verschroeide z’n wenkbrauw toen hij de halve liter over het vuur kieperde (“Kijk uit, idiooooot!” – te laat). Kees verloor onderweg z’n schoen in de vlammenzee, en liep daarna de hele middag op één witte sok met brandschade. Ik zelf landde in een struik met een brandende broekspijp, waarna ik met m’n kont in de regenton moest zitten om niet mijn reet als barbecue vlees door het leven te gaan…

We noemden het ‘trainen voor later’. Voor wat, wist niemand. Maar we voelden ons onsterfelijk. Tot je weer naar huis moest voor het eten. En je moeder zei: “Je ruikt naar brand. Wat heb je nou weer uitgespookt?”
 “Niks hoor… gewoon beetje gefietst.”

Kortom een topmiddag!

En o ja – we hadden ook nog appeltjes gejat bij groenteboer op de hoek. Posten, kwartierplanning, afleiding, grijptechniek, alles klopte. Totdat we jaren later hoorden dat mijn moeder elke keer gewoon betaalde. “De appelpot,” noemde ze dat. “Laat die jongens maar avonturen beleven,” zei ze, “zolang ze er zelf nog in geloven.”

Misschien was dat wel het mooiste: onze jeugd was één grote achtervolging, met precies genoeg echte regels om je niet te laten ontsporen. Maar genoeg ruimte om te vliegen, vallen, vluchten… en weer op te staan.

En de BrommerT?

Die leeft nog steeds. In verhalen. En in dat ene touwtje dat had ik weer aan de voordeur gehangen van ons thuis, zodat iedereen die het wilde naar binnen kon blijven komen…

Rambo uit het SK


Bernard van Gellekom